Hoe baksteenminnend Duitsland
het eerste exportland werd

1985 was een scharnierjaar in het bestaan van Nelissen Steenfabrieken. De derde generatie investeerde dat jaar miljoenen in nieuwe ovens en machines, met een sterke toename van de productie tot gevolg. Een zet die noodzakelijk was om de grote vraag naar bakstenen bij te benen: zowel in eigen land als – voor het eerst -over de Duitse grens. Om Duitsland te prospecteren, deed Nelissen een beroep op Joep Schins. De man die zich ‘de allereerste importeur van Nelissen’ mag noemen, neemt ons mee in het verhaal achter de export naar onze oosterburen.

“In België waren er op dat moment al redelijk wat baksteenspecialisten actief”, zo blikt Joep Schins terug. “Duitsland was voor Nelissen een onontgonnen gebied. Maar het had veel potentieel, gezien de grote vraag naar bakstenen.”

“Troefkaarten”

Joep had drie troeven in handen om Nelissen op de kaart te zetten: de kwaliteit, het uitgebreide kleurenpalet en de reputatie als gezond familiebedrijf “Eerst richtte ik me op de grote spelers in het noorden. Een gebied met een echte baksteencultuur. In die streek ontgint men rode klei om er bakstenen van te maken. Maar Nelissen produceerde stenen van rode, roze, gele én gemengde klei.”

“ Daar zat ik dan: alleen aan een rijkelijk gedekte tafel, terwijl de ouders en zeven kinderen op een rijtje toekeken ”

Nieuwe afzetmarkt

Het zuiden van het land vergde een totaal andere aanpak: “Daar bouwt men veel minder met bakstenen en overheerst de ‘Putz’. Huizen worden opgetrokken met blokken van kalksteen die men nadien bepleistert.” 

 

Joep vond er een opmerkelijk gaatje op de markt. “De Duits-Russische boeren zijn geboren met een baksteen in hun maag”, zo legt hij uit. “En hun aanvankelijke huurwoningen vielen te klein voor hun – doorgaans grote – gezinnen. Een eigen huis biedt in zo’n geval de oplossing.”

Aan tafel

Joep zette plannen om in de praktijk, laadde zijn busje vol met 80 baksteenstalen en ging langs bij bouwlustige boerengezinnen. Zij onthaalden hem met open armen. Hij herinnert zich een memorabel bezoek: “De deal was rond en ik stapte met een tevreden gevoel mijn busje weer in. Net op dat moment verzocht het gezin me weer naar binnen te komen. Ik moest naar de eetkamer op de eerste verdieping. Op de muur stond in koeien van letters ‘Jezus, ik hou van je’.”

 

“Ze vroegen me plaats te nemen aan het hoofd van een lange, gedekte tafel. Ik kon kiezen uit wel acht soorten brood, charcuterie, kaas en confituur. Langs de tafel bleven vader, moeder en hun zeven kinderen op een rij staan. Ze keken toe terwijl ik van al het lekkers proefde. Niet de meest comfortabele ervaring, maar het toonde hoe dankbaar de mensen waren dat ze een stap dichter bij hun eigen huis stonden.”